krawkraw
- kraw·kraw
- van Surinaams krawkraw
- [A] klanknabootsing van de roep
- [B] klanknabootsing van het geluid bij het kauwen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krawkraw | krawkraws |
verkleinwoord |
[A] de krawkraw m
- (kraanvogelachtigen) bepaald soort bruine, hoogpotige moerasvogel zo groot als een reiger, Aramus guarauna
- ▸ Enige van de al behandelde Karibische namen die inmiddels uit het SN verdwenen zijn, werden overgenomen door het Sranan en zo opnieuw doorgegeven naar het SN: namoe werd anamoe (enige bodembewonende ‘boshoenders’ en zwampbewonende ‘rallen’), sawakoe werd sabakoe (voor enige soorten ‘reiger’) - deze twee dus met slechts een kleine verandering - en craauw werd krawkraw (de ‘kraanral’), een bruine, hoogpotige zwampvogel die ‘zijn naam roept’.[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krawkraw | |
verkleinwoord |
[B] de krawkraw m
- (kookkunst) (Suriname) in olie krokant gebakken dunne schijfjes banaan of cassave
- ▸ Als je komt, vergeet niet die krawkraw mee te nemen.[2]
- Het woord krawkraw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron J. van Donselaar“Gelebek en andere namen van vogels in het Surinaams-Nederlands - hun oorsprong en geschiedenis” (2000), OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 19
- ↑ Weblink bron Stacey Djojopawiro“Sakasaka: de verdubbeling” (22 augustus 2016) op parbode.com