Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krau·wen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(zacht) krabben’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1180 [1]
  • afgeleid van krauw met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
krauwen
krauwde
gekrauwd
zwak -d volledig

Werkwoord

krauwen [3]

  1. overgankelijk zacht krabben
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de krauwenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord krauw

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen