• krauw
vervoeging van
krauwen

krauw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krauwen
    • Ik krauw. 
  2. gebiedende wijs van krauwen
    • Krauw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krauwen
    • Krauw je? 
52 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be