koteraar
- ko·te·raar
- Naamwoord van handeling van koteren met het achtervoegsel -aar [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koteraar | koteraars |
verkleinwoord |
- een ijzeren stang om het vuur op te porren
- iemand die kotert (peutert)
- [2] koteraarster
- Het woord koteraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koteraar" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be