• kost·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord kostbaarheid kostbaarheden
verkleinwoord

de kostbaarheidv

  1. vooral gebruikt als meervoud: voorwerpen die veel waard zijn, voorwerpen die veel kosten
    • Ruim 100 rechercheurs, speurders van de opsporingsdienst van de Belastingen (FIOD) en militairen, gespecialiseerd in het vinden van verborgen ruimtes, vielen gisteren binnen op negen locaties in Brabant. Het ging om woningen en bedrijven in onder meer Kaatsheuvel, Rijen, Waalwijk, Almkerk en Aalst. Het doel was het verzamelen van bewijs tegen vier verdachten tegen wie een onderzoek loopt. Daarbij moesten volgens de politie zoveel mogelijk kostbaarheden in beslag genomen worden omdat die mogelijk verkregen waren met crimineel geld.[2] 
    • Haar ideale oefening draaide ze zondag niet. Die begint met een risicovolle arabier flikflak met hele schroef, van de springplank op de balk van 10 cm breed, gevolgd door nog eens twee flikflaks. Een plus van 0,4 is het gevolg. Dan volgt haar drievoudige pirouette, nog zo'n kostbaarheid. Wevers: 'Die kan niemand in de wereld.'[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Caspar Naber 12-07-2017
  3. Volkskrant John Volkers 9 augustus 2016