Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kor·tings·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kortingskaart kortingskaarten
verkleinwoord kortingskaartje kortingskaartjes

Zelfstandig naamwoord

de kortingskaartv / m

  1. kaart die recht geeft op korting
     VVD en PvdA gaan onderzoeken of studenten na 2016 toch nog gratis kunnen reizen naar hun school of universiteit. In het regeerakkoord staat dat er in plaats van de ov-jaarkaart een kortingskaart komt, maar de coalitiepartijen staan open voor andere opties, zoals een trajectkaart.[1]
     De treinvervoerder kwam met het zoutkaartje op verzoek van de overheid, om automobilisten in de periode van het winterweer een aantrekkelijk alternatief te bieden voor de auto. Iedereen die niet in de spits reist, heeft donderdag en vrijdag 40 procent korting gekregen, iets dat normaal alleen is voorbehouden aan houders van een kortingskaart.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Mogelijk trajectkaart voor studenten” (Woensdag 6 februari 2013, 19:01), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Rijkswaterstaat stelt 'zoutloket' in” (Vrijdag 8 januari 2010, 17:04), NOS