• koor·leid·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord koorleidster koorleidsters
verkleinwoord - -

de koorleidsterv

  1. (muziek) vrouwelijke dirigent van een groep mensen die samen zingen
     Mavis herkende ik direct aan haar rijzige gestalte en welluidende alt. Ze had naam gemaakt als koorleidster en we kenden elkaar al jaren, ik had de week ervoor nog een concert van haar gezelschap bijgewoond.[1]
  2. (toneel) voornaamste woordvoerster binnen de groep spelers die in een klassiek drama vooral commentaar uitspreken op de gebeurtenissen in het stuk
     Het koor verhaalt weer opnieuw de wonderbaarlijke geboorte van de god en waarschuwt wederom voor Pentheus' hybris. Na dit koor is Dionysus al weer vrij en tesamen met de koorleidster en de Bacchanten.[2]
  1.   Weblink bron
    Winston Leeflang
    De Hongaarsen in: Maatstaf., jrg. 39 nr. 7 (juli 1991), Arbeiderspers, Amsterdam, p. 24
  2.   Weblink bron
    J.D.P. Warners & L.Ph. Rank
    “Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1.” (1968), Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, p. 6