[2] koolzaad
  • kool·zaad
enkelvoud meervoud
naamwoord koolzaad koolzaden
verkleinwoord koolzaadje koolzaadjes

het koolzaado

  1. (bloemplanten) Brassica napus   een een- of tweejarige plant uit de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae  ). Het is een alloploïde   plant, die ontstaan is uit een kruising van Brassica rapa   en Brassica oleracea  
    • Er is verwarring over het vóórkomen van het oliegewas koolzaad in de Nederlandse natuur. Dat blijkt uit inventarisaties die biologen vorig jaar uitvoerden in opdracht van de Commissie Genetische Modificatie. In verband met het eventuele toestaan van de teelt van genetisch gemodificeerd koolzaad in Nederland, wil de commissie weten in hoeverre niet-gemodificeerd koolzaad (Brassica napus, met felgele bloemen) zich totnogtoe naar bermen verspreid heeft, vanaf akkers en bij transport.[3] 
  2. (landbouw) zaad van een koolplant, Brassica napus  , waaruit men olie kan winnen
    • Dat geldt voor meer dingen in het boek: hoe mooi het ook is, het gaat er een beetje aan voorbij dat de meeste mensen overdag nog wat anders te doen hebben dan struukduken. Bosaardbeitjes zijn best bijzonder: laat staan dat je er een pond van vindt! Ook nogal vergezocht is het 'maak je eigen koolzaadolie'. Ten eerste heb je er een duur molentje voor nodig, maar belangrijker: wie wildplukt er nu kilo's zaad? Nee, laat die koolzaadjes maar voor de vogeltjes en koop je olie in de winkel. [4] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. koolzaad op website: Etymologiebank.nl
  3. NRC 9 april 2009
  4. Tallina van den Hoed 17 juni 2014 Volkskrant
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • [1] koolzaad op "Wilde planten in Nederland en België"