• kool·teer
enkelvoud meervoud
naamwoord koolteer
verkleinwoord

de koolteerm

  1. teer verkregen uit steenkolen, een zwarte taaie vloeibare massa die hoofdzakelijk uit polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) bestaat
    • Maar de angst voor kanker door medicinale teerproducten is niet terecht, zegt Schalkwijk, die verwijst naar een grootschalige studie van zijn Nijmeegse collega’s van drie jaar geleden. „Onder ruim 13.000 patiënten die gemiddeld een half jaar lang teerzalf hadden gebruikt kwam na 20 jaar niet méér kanker voor dan in de algemene bevolking. Ze zagen ook niet meer huid- en blaaskanker, het soort tumoren dat je zou verwachten bij deze blootstelling. Daaruit volgt de conclusie dat het medicinale gebruik van koolteer veilig is.”[2] 
    • De zwarte rook die dinsdag en woensdag opsteeg uit de schoorsteen op de Sixtijnse Kapel bestaat uit patronen gevuld met kaliumperchloraat, antraceen (een bestanddeel van koolteer) en zwavel die samen met de stembiljetten worden verbrand.[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Sander Voormolen 28 januari 2013
  3. Volkskrant 13 maart 2013