Nederlands

 
koffervis
Uitspraak
Woordafbreking
  • kof·fer·vis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koffervis koffervissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

koffervis m [1]

  1. Ostracion   tropische vis met een benig huidpantser
     Twee zwart-witte sergeant-majoortjes spelen tikkertje en een gestippeld koffervisje paradeert parmantig onder me door, op weg naar een paarse bekerkoraal.[2]
     Het Duits–Amerikaanse autoconcern DaimlerChrysler heeft dinsdag een nieuwe zuinige auto onthuld. De auto voor vier personen heeft de vorm van een koffervis en rijdt op diesel. Volgens het concern is voor de vorm van de koffervis gekozen wegens de goede aërodynamische eigenschappen.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    JOLANDA JANSSEN
    “Duikvakantie in Grenada” (21 okt. 2015), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “DaimlerChrysler onthult auto met vorm van een koffervis” (07-06-2005), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be