Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koe·koeks·kind
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koekoekskind koekoekskinderen,
koekoekskinders
verkleinwoord koekoekskindje koekoekskindjes,
koekoekskindertjes

Zelfstandig naamwoord

het koekoekskindo

  1. buitenechtelijk kind, naar analogie van een koekoek die zijn ei in het nest van een andere vogel legt
Hyperoniemen

Gangbaarheid