• koe·ke·tel
enkelvoud meervoud
naamwoord koeketel koeketels
verkleinwoord

de koeketelm

  1. grote ton waarin men veevoeder kookt
     Het sop werd gekookt in een sopketel, ook wel koeketel genoemd, een moeilijk te vervoeren ketel van minstens 100 liter. De ketel werd met behulp van een schroefhaal in de schouw opgehangen aan het uiteinde van een draaier, een houten galg die het gewicht van de volle ketel kon dragen.[2]
13 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Sop (veevoer)” (29/5/2020), Wikipedia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be