Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koe·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koebel koebellen
verkleinwoord koebelletje koebelletjes

Zelfstandig naamwoord

koebel v / m [1]

  1. bel die koeien (vooral in de Alpen) om de nek dragen
  2. (muziekinstrument) een platte bel van brons of smeedijzer waarop met de drumstick wordt geslagen

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen