• knok·kel
  • In de betekenis van ‘vingergewricht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord knokkel knokkels
verkleinwoord knokkeltje knokkeltjes

de knokkelm

  1. (anatomie) het gewricht dat de vingers met de hand verbindt, vooral zichtbaar als men de vingers buigt
98 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]