knokkel
- knok·kel
- In de betekenis van ‘vingergewricht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knokkel | knokkels |
verkleinwoord | knokkeltje | knokkeltjes |
de knokkel m
- (anatomie) het gewricht dat de vingers met de hand verbindt, vooral zichtbaar als men de vingers buigt
1. vingergewricht
- Het woord knokkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knokkel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "knokkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be