knevelaar
- kne·ve·laar
- Naamwoord van handeling van knevelen met het achtervoegsel -aar[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knevelaar | knevelaars |
verkleinwoord |
de knevelaar m
- iemand die een ander knevelt
- Vorige week zag ik een tv-documentaire over de Fassbinder-affaire, die speelde in 1987. De reconstructie moet vooral pijnlijk zijn geweest voor rabbijn Soetendorp en voor een aantal joodse organisaties. Nu alles chronologisch achter elkaar was gezet, zag je de zeepbel van het vermeend antisemitisme uit elkaar spatten. Je zag ook hoe bij Soetendorp het verstand werd overgenomen door de woede en je zag het moment van helderheid waarop hij zich realiseerde hoe hij van aanklager in een knevelaar was veranderd. [2]
- Het bindmiddel van alle knevelaars, of het nu de bestuurders van Pruisen waren of de autoriteiten van Westfalen, was de censuur, constateerde de dichter ironisch. [3]
- Anderen, zeg maar de BUMA/Stemra-achtigen, halen de knevels te voorschijn uit angst voor financiële schade, een probleem dat in de toekomst zeker serieus kan worden, maar dat, gezien de vele tegenstrijdige belangen, heel voorzichtig moet worden aangepakt. Tegenover al deze would-be knevelaars uit eigenbelang hoort een rationele, koel denkende overheid te staan, die de belangen en vrijheden van de individuele burger in de gaten houdt, gesteund door niet minder koel denkende rechtsgeleerden. [4]
- iemand die een ander afperst
- Het woord knevelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knevelaar" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Max Pam 12 februari 1999 Antisemitisme
- ↑ NRC Martin van Amerongen 19 oktober 1990 Harry Mulisch kon er niet om lachen
- ↑ NRC Rik Smits 10 mei 1997 Pasjes en knuppels
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be