• kne·ve·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knevelen
knevelde
gekneveld
zwak -d volledig

knevelen

  1. overgankelijk binden, boeien
    • De medewerker van het tankstation werd na de overval gekneveld achtergelaten. 
  2. overgankelijk onderdrukken, de mond snoeren
    • De dictator knevelt de vrije pers. 
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be