knetter
- knet·ter
- [1] (verkorting) van knettergek
- [2] naar het voorbeeld van knettergek gevormd
stellend | |
---|---|
onverbogen | knetter |
verbogen | (alleen predicaat) |
knetter
- waanzinnig gedrag vertonend
- versterkend voorvoegsel heel erg (gebruikt als eerste deel van een samenstelling om de kenmerkende eigenschap van het tweede deel te benadrukken)
- [1] stapelgek
- [2] knetterbezopen
- [2] knettergek
- [2] knettergoed
- [2] knetterhard
- [2] knetterlelijk
- [2] knetterstoned
vervoeging van |
---|
knetteren |
knetter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knetteren
- Ik knetter.
- gebiedende wijs van knetteren
- Knetter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knetteren
- Knetter je?
- Het woord knetter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knetter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be