kluizenaarsbestaan


  • klui·ze·naars·be·staan
enkelvoud meervoud
naamwoord kluizenaarsbestaan
verkleinwoord

het kluizenaarsbestaano [1]

  1. het leven in afzondering van andere mensen
     Hij leidde een teruggetrokken leven, zoveel is duidelijk, en schijnt na zijn moeders overlijden min of meer een kluizenaarsbestaan te hebben geleid.[2]
     Voeg bij de herinnering daaraan, de aalmoezen en weldaden waarmee ik u tijdens uw kluizenaarsbestaan mocht overladen.[3]
     Na zestien seizoenen begint het kluizenaarsbestaan dat bestaat uit trainen, eten en slapen haar steeds meer tegen te staan. "Mijn dagelijkse leven staat van uur tot uur in teken van zwemmen. Ik heb totaal geen privéleven. Om de trainingen aan te kunnen, lig ik dagelijks om negen uur al in bed."[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Laura Cumming
    “Donderslag” (2023), Atlas Contact  , ISBN 9789045045368
  3. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999
  4.   Weblink bron “Van Frans en ongezond naar Duits en graploos: Van Rouwendaals ommezwaai” (Vrijdag 14 juli 2023, 10:51), NOS