Nederlands

 
[1] kloostergang
 
[2] kloostergang
Uitspraak
Woordafbreking
  • kloos·ter·gang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kloostergang kloostergangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kloostergangm

  1. (bouwkunde) overdekte gang met arcaden rond een kloosterhof
     De Kloostergang is open op donderdag, vrijdag en zaterdag. ,,Op zondag willen we evenementen organiseren", zegt Kenny. ,,Een quiz, een proeverij, zulke dingen. Als het maar educatief en leuk is. De overige dagen van de week werken we aan onze Trappist Tribute Box, een maandelijks pakket waar je je op kunt abonneren. Daarin vind je telkens het verhaal van een abdij, een bier en een glas en een ander verrassend trappistenproduct. Met de zegen van de Trappisten.” Een deel van de opbrengst gaat naar goede doelen.[2]
  2. (bouwkunde) gang in een klooster
     De kelders uit de 14de of 15de eeuw lagen vroeger in een kloostergang onder het Janskerkhof. Op die plek stond tussen 1246 en 1579 een Minderbroederklooster. De straat erachter heet dan ook De Minrebroederstraat.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bart Claes
    “Trappistenbieren nu buiten abdijen te proeven - met de zegen van de monniken” (26-06-2019), Tubantia
  3.   Weblink bron “Zeven mensen in grafkelders” (31 januari 2014, 19:20), NOS