[2] klimming
  • klim·ming
enkelvoud meervoud
naamwoord klimming klimmingen
verkleinwoord

de klimmingv

  1. het klimmen, de stijging, de helling
  2. rechte klimming: de positie van een hemelobject ten opzichte van de hemelequator of hemelevenaar van de hemel
49 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[2]