• klep·loos
  • afleiding van klep met het achtervoegsel -loos
stellend
onverbogen kleploos
verbogen kleploze

kleploos

  1. zonder klep
    • Hij droeg een kleploos petje. 
  • In gevallen waar het in de regel om meerdere kleppen tegelijk gaat (motoren, bloedvaten) is 'kleppeloos' gebruikelijker; in gevallen waar het in de regel om een enkele klep gaat (pet) 'kleploos'.