• kla·te·rend
vervoeging van: klateren
verbogen vorm: klaterende

klaterend

  1. onvoltooid deelwoord van klateren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen klaterend klaterender klaterendst
verbogen klaterende klaterendere klaterendste
partitief klaterends klaterenders -

klaterend

  1. het geluid van stromend, spattend water makend
    • Hier, tussen stenen en groen en bij het klaterende water van een fontein, keert de stad op warme zomerdagen terug in zichzelf. Het is er dan prettig toeven, al blijft juist de waterpartij met zijn grillige rotsen en diarree-achtige vormeloosheid, een enigszins bizar tafereel binnen dit strak geregisseerde geheel. [1] 
    • Rieneke van ’t Ende-Hesselink (39) laat haar dochters Bibi (7) en Suus (5) springen onder een klaterende fontein. Dit lijkt de Enschedese variant van De Bedriegertjes in Rosendael. Antiek toerisme, waarbij opeens stralen uit een schelpenvloer spuiten. [2] 
  2. heel erg mooi