• klaar·zet·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klaarzetten
zette klaar
klaargezet
zwak -t volledig

klaarzetten [1]

  1. overgankelijk iets ergens gereed voor gebruik neerzetten
     Ze hadden een ontbijt voor me klaargezet dat ik snel en zo stil mogelijk opat.[2]
  • Als het geluk komt, moet je er een stoel voor klaarzetten.
vervoeging van
klaarzetten

klaarzetten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van klaarzetten
    • ...dat wij klaarzetten. 
    • ...dat jullie klaarzetten. 
    • ...dat zij klaarzetten. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be