Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klaag·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord klaaghuis klaaghuizen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het klaaghuiso

  1. een huis waar men rouwt
    • Brandweercommandant Frans Schippers: „Ik herken wat er in Spreuken staat: Het is beter te gaan in het klaaghuis dan in het huis der maaltijden.” [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen