kieviet
- kie·viet
- klanknabootsing van de baltsroep; van Middelnederlands kievit, in de betekenis van ‘steltloper’ aangetroffen vanaf 1287 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kieviet | kievieten |
verkleinwoord | kievietje | kievietjes |
de kieviet m
- (steltloperachtigen) bepaald soort weidevogel, Vanellus vanellus
- Het rapen van de eieren van de kieviet is een traditie in Friesland.
- Het woord kieviet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kieviet" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kieviet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kieviet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be