• ker·sen·jam
enkelvoud meervoud
naamwoord kersenjam kersenjams
verkleinwoord

de kersenjamv / m

  1. (voeding) jam gemaakt met kersen
    • Thuiszorgmedewerker Erik Wemmers (50), de man die op het trapje staat te filmen, kwam in actie toen gemeentemensen maar niks deden aan een asfaltterrein dat al 18 jaar braak lag. Samen met buurtbewoners bedacht hij een plan om er de Pluktuin van te maken. „Vier jaar later is het asfalt amper nog te zien”, zegt Wemmers. Op het terrein van 80 x 120 meter in de Rotterdamse wijk Essenburg is nu een rozentuin aangelegd, een pad met houtsnippers („voor een stukje landelijkheid”) en in 120 big bags staan minifruitboompjes. Jam en chutney van eigen oogst (perzik, appels, peren, kersen) is te koop. „Dit jaar hebben we heel veel kersenjam.” [2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Thijs Wolzak 8 augustus 2015