1. stuk natuursteen
  • kei·steen
enkelvoud meervoud
naamwoord keisteen keistenen
verkleinwoord keisteentje keisteentjes

de keisteenm

  1. stuk natuursteen, meer in het bijzonder: een stuk vuursteen
    • Ze lagen plat op een werktafeltje te drogen, bezwaard met stukken marmer; wanneer in het kwartdeel van het donkere ovaal, het doek niet gekleefd had, een bladder kon ontstaan, tilde meester een keisteen op. [2]
  2. (materiaalkunde) soortnaam voor gesteente (geen verkleinwoord of meervoud)
    • Was eens alles diamant,
      wat thans keisteen is of zand,
      wie deed moeite om het te winnen?
       [3]
70 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]