keisteen
- kei·steen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keisteen | keistenen |
verkleinwoord | keisteentje | keisteentjes |
de keisteen m
- stuk natuursteen, meer in het bijzonder: een stuk vuursteen
- Ze lagen plat op een werktafeltje te drogen, bezwaard met stukken marmer; wanneer in het kwartdeel van het donkere ovaal, het doek niet gekleefd had, een bladder kon ontstaan, tilde meester een keisteen op. [2]
- (materiaalkunde) soortnaam voor gesteente (geen verkleinwoord of meervoud)
- Was eens alles diamant,
wat thans keisteen is of zand,
wie deed moeite om het te winnen? [3]
- Was eens alles diamant,
- Het woord keisteen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keisteen" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Looy, J. vanJacob. (1930) A.W. Sijthoff, Leiden; p. 185; geraadpleegd 2018-04-18
- ↑ Goeverneur, J.J.A."Géén nieuwjaarswens" in:Korteweg, A. & W. IdemaDe burger schuddebuikt. Een bloemlezing uit het werk van de luimige dichters J.J.A. Goeverneur, P.T. Helvetius van den Bergh, Jacob van Lennep, J. van Oosterwijk Bruijn en W.J. van Zeggelen. (1994) Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam; ISBN 90 214 0582 2; p. 178; geraadpleegd 2018-04-18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be