keilbout
  • keil·bout
enkelvoud meervoud
naamwoord keilbout keilbouten
verkleinwoord

de keilboutm

  1. bout in een tapse plug ter bevestiging van zware voorwerpen aan muren
    • Zaal 211, waar papegaai Dennis drie maanden lang een integrerend onderdeel vormde van een kunstwand, is alweer klaar om het fragiele werk van Agnes Martin, de volgende exposant, te ontvangen. De gaten die de keilbouten hadden achtergelaten, zijn dichtgeplamuurd, en van de roetvlekken is door het gebruik van tientallen liters light built isolatie-verf ( “een acrylaatdispersie die geen schadelijke stoffen uitademt!” ) geen spoortje meer te bekennen. De wanden, die door leunende supposten alleen maar een beetje smoezelig waren, zijn met waterhoudende latex weer op orde gebracht. De erezaal zal volgende week worden bekleed met polyester-vlies: “Een heel sterk materiaal. In ziekenhuizen wordt er ook veel mee gewerkt.” [2] 
70 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Arthur Belmon 2 maart 1991
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be