keesje
- kees·je
- [A] kees zn met het achtervoegsel -je [1] [2]
- [B] verbastering van Japans 芸者 (geisja), zie geisha [3] [4]
het keesje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kees
- dim. tant. (scheepvaart) dunnere kabel waarmee een dikkere kabel wordt overgehaald
- (voeding) soort dik rechthoekig gebak uit Amersfoort, dat het midden houdt tussen ontbijtkoek en speculaas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | keesje | keesjes |
[B] het keesje o
- Het woord keesje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Reinder Vonk“Ons ijs” op vonksijs.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ keesje op website: Etymologiebank.nl