• ka·ta·pul·te·ren

katapulteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
katapulteren
katapulteerde
gekatapulteerd
zwak -d volledig
  1. met een katapult wegschieten
     Een spectaculaire vuurwerkshow in China: Tieshuhua. Tieshuhua is de ‘spray’ van gesmolten ijzer; er worden druppels gesmolten ijzer op een hoopje zagemeel gedaan en dat katapulteren ze dan de lucht in[1]
  2. (figuurlijk) snel en onverwachts ergens naartoe geschoten worden; snel en onverwachts ergens verschijnen
     `Mam, wat is er met je? 'Ruby staat zo plotseling in de keuken dat het lijkt alsof ze erin gekatapulteerd is.[2]
  1.   Weblink bron “Een spectaculaire vuurwerkshow in China:” (04-02-2017), NOS
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132