• kas·ter
  • Afleiding van het Deense werkwoord kaste met het achtervoegsel -er.

kaster

  1. tegenwoordige tijd van kaste

kaster, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kaste
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kaster     kasteren     kastere     kasterne  
genitief   kasters     kasterens     kasteres     kasternes  

kaster g

  1. (sport) werper
  2. (sport) werpster


  • kas·ter
  • Afleiding van het Noorse werkwoord kaste met het achtervoegsel -er.
Naar frequentie 1029

kaster

  1. tegenwoordige tijd van kaste

kaster, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kaste
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kaster     kasteren     kastere     kasterne  
genitief   kasters     kasterens     kasteres     kasternes  

kaster m

  1. (sport) werper
  2. (sport) werpster
  3. werper (toestel)


  • kas·ter

kaster, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kaste