1. karpatenklokje
  • kar·pa·ten·klok·je
enkelvoud meervoud
naamwoord karpatenklokje karpatenklokjes
verkleinwoord - -

het karpatenklokjeo dim. tant.

  1. (bloemplanten) bepaald soort plant, Campanula carpatica   uit de klokjesfamilie
     Trouw komt elk jaar het karpatenklokje als 'randjesbloem' terug. Een bodembedekker die rijk bloeit en graag over een muurtje hangt.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Campanula's echte zomerbloemen in: Limburgsch Dagblad, jrg. 73 nr. 175 (27 juli 1991), Nieuwe Limburger Koerier/Uitgeversmaatschappij Limburgs Dagblad, Heerlen, p. 31 kol. 5