Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·toor·uren
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - kantooruren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kantoorurenmv

  1. vastgestelde periode dat er op een bureau wordt gewerkt
    • De Katholieke Gezinszorg (KGZ) nam als eerste het initiatief tot een avond- en weekenddienst (Stichting Dienstverlening Thuiswonenden) zodat bijvoorbeeld de bereiding van maaltijden niet langer hoefde te worden afgestemd op de kantooruren van de verzorgenden maar op de behoefte van de cliënten. [1]
  2. periode waarin het gangbaar is dat op kantoren wordt gewerkt; sinds de tweede helft van de 20e eeuw: op werkdagen tussen 09:00 en 17:00 uur
    • Voor mijn werk als ondernemer ga ik vaak naar netwerkbijeenkomsten en evenementen en die zijn meestal buiten kantooruren, dat komt goed uit. [2]
Typische woordcombinaties
  • buiten kantooruren
  • tijdens kantooruren
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen