kantkoek
- kant·koek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kantkoek | kantkoeken |
verkleinwoord | - | - |
de kantkoek m
- (voeding) langwerpige stukken koek die over blijven als gebakken koek op de gewenste maat wordt gesneden en die apart worden verkocht
- (voeding) soorten koek uit wat grover meel die bij het bakken dichter bij de rand van de oven liggen, terwijl fijnere soorten gebak meer in het midden liggen waar de verhitting gelijkmatiger is
- Tegenwoordig is er een aparte bakvorm voor de kantkoek. [4]
- Het woord kantkoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Venhuizen G."Opa vertelt over vroeger" in: Nederlands Dagblad jrg. 38 nr. 9015 (3 mei 1982); p. 4 kol. 1; geraadpleegd 2017-02-11
- ↑ Maas, J.J. vanadvertentie: "Kermiskoek" in: Opregte Haarlemsche Courant jrg. 52 nr. 151 (29 juni 1864) p. 3 kol. 1; geraadpleegd 2017-02-11
- ↑ Horjus, A."Bakker Feenstra houdt na 38 jaar In de Soete Suikerbol voor gezien ‘Wij stappen er met een tevreden gevoel uit’" in: Friesch Dagblad (1 november 2002) op website:wgvandehulst.com;; geraadpleegd 2017-02-11