Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·se·liers·bo·nus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kanseliersbonus kanseliersbonussen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kanseliersbonusm

  1. (politiek) (Duitsland) extra steun voor een partij bij kiezers en media als waardering voor de daaruit afkomstige bondskanselier
     De huidige regeringschef van het SPD-minderheidskabinet wil nog één keer als lijsttrekker van de SPD bij vervroegde verkiezingen functioneren. Zijn partij kan dan profiteren van de zogenaamde kanseliersbonus en bovendien de kiezers duidelijk maken dat de liberalen de „verraders" van het sociaaldemocratisch-liberale bondgenootschap waren.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Kohl (CDU) mogelijk toch binnenkort bondskanselier : Helmut Schmidt weigert zijn biezen te pakken in: Nieuwsblad van het Noorden  , jrg. 95 nr. 219 (18 september 1982), Nieuwenhuis, Groningen, p. 1 kol. 3