Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·ker·lij·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kankerlijder kankerlijders
verkleinwoord kankerlijdertje kankerlijdertjes

Zelfstandig naamwoord

de kankerlijderm

  1. iemand die aan kanker lijdt
  2. (scheldwoord) een ellendeling, kelerelijder, tyfuslijder, teringlijder, pleurislijder
    • een bestuurslid van een kankerfonds dat ruim zeshonderdduizend euro in eigen zak heeft gestoken, dat is pas een kankerlijder 

Gangbaarheid