• ka·mer·meis·je
enkelvoud meervoud
naamwoord kamermeisje kamermeisjes
verkleinwoord

het kamermeisjeo dim. tant.

  1. (beroep) een vrouwelijke bediende die de kamers in een hotel op orde houdt
    • Het kamermeisje maakte het bed op en lapte de ramen. 
    • Het lijkt een faux pas. Een kuchje op het verkeerde moment. ‘Sorry’, zegt het kamermeisje Abigail (Emma Stone) als de explosieve koningin Anne (Olivia Colman) haar vinnig aankijkt. ‘Ik denk dat ik een koutje heb gevat toen ik gisteren de kruiden plukte tegen uw jicht.’ [1] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]