Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kalfs·haas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kalfshaas kalfshazen
verkleinwoord kalfshaasje kalfshaasjes

Zelfstandig naamwoord

de kalfshaasm

  1. (voeding) mals vlees afkomstig van de rugspieren in de lende van een jong rund
     De kalfshaas mag een tikje te droog zijn, de krokant gebakken zwezerik is perfect bereid.[1]
Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Joep Habets
    “Polderwijngaard” (26 mei 2007) op nrc.nl