justificatie
- jus·ti·fi·ca·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rechtvaardiging’ voor het eerst aangetroffen in 1467 [1]
- Naamwoord van handeling van justificeren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | justificatie | justificaties |
verkleinwoord |
- reden waarom iets juist is, of juist zou kunnen zijn
- Na de lunch volgt het finest hour van de wetenschappelijk adviseur en de enige, bescheiden, justificatie van zijn aanwezigheid: het bezoek aan het College de France. Het College de France is ongetwijfeld Frankrijks meest prestigieuze instelling van onderwijs en onderzoek.[4]
- Het woord justificatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "justificatie" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "justificatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ justificatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC H. L. Wesseling 9 maart 1991 Hollands Dagboek
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be