joyriding
- joy·ri·ding
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘rijden in een gestolen auto’ voor het eerst aangetroffen in 1939 [1]
- samenstelling uit het Engels joy en riding [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | joyriding | |
verkleinwoord |
- (verkeer) (juridisch) het rijden in andermans motorvoertuig, zonder dat de eigenaar hiervoor toestemming heeft gegeven. In de meeste gevallen heeft de bestuurder geen rijbewijs.
- Een 21-jarige man uit Veldhoven heeft maandag een legertruck gestolen van de basis in Oirschot voor een joyride. Dat meldt de marechaussee woensdag op Facebook. De man had een toegangspas voor de basis en de universele sleutel van de truck gestolen uit de rugzak van een militair die bezig was met een oefening op de hei.[4]
- Een 15-jarige joyrider is in de nacht van zaterdag op zondag zwaargewond geraakt door een ongeluk op de N247 bij Broek in Waterland, ten noorden van Amsterdam.[5]
1. het rijden in andermans motorvoertuig, zonder dat de eigenaar hiervoor toestemming heeft gegeven...
- Het woord joyriding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "joyriding" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "joyriding" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ joyriding op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Bastiaan Nagtegaal 14 juni 2017
- ↑ Volkskrant 21 oktober 2012
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be