• jon·gens·arm
enkelvoud meervoud
naamwoord jongensarm jongensarmen
verkleinwoord jongensarmpje jongensarmpjes

de jongensarmm

  1. de onbehaarde arm van een jongen
    • De beuken rondom, sterk en glad als jongensarmen, rilden onder het geweld. [1] 
    • Voor mij reed een bus met jonge torso’s op de achterbank. Naast mij stond een Audi A3. Uit de raampjes staken twee jongensarmen met hét kleinood van 2015, een toverbandje van Tomorrowland.[2] 
  1. Wieringa, Tommy
    De heilige Rita 2017 ISBN 9789023458753 pagina 7
  2. de Standaard 27 JULI 2015 An Olaerts Iedereen mooi en gelukkig