• vrou·wen·arm
enkelvoud meervoud
naamwoord vrouwenarm vrouwenarmen
verkleinwoord vrouwenarmpje vrouwenarmpjes

de vrouwenarmm

  1. een van de bovenste ledematen van een vrouwelijk persoon
     Het café zag er in al zijn exotische alledaagsheid uit als een filmcoulisse, vlak boven zijn hoofd hing een opgezet hert, schilderijen met dieren in een bergomgeving aan de gelambriseerde muren, het publiek zag eruit als figuranten in een film, sterke vrouwenarmen die overvolle dienbladen droegen met halveliterglazen bier alsof ze alleen maar melk voor de koffie rondbrachten, het geroezemoes van de vreemde taal, iemand aan een naburig tafeltje vertelde heel luid een verhaal waar hij natuurlijk geen woord van begreep maar toch om lachte toen de toehoorders in lachen uitbarstten, zich op de knie sloegen en hun schuimende bierglazen ophieven.[1]
     Sits, een bewerkte glanzende katoen, komt oorspronkelijk uit India. In de vitrine hangt ter illustratie een weelderige sitsen rok. ”Labedissen” zijn moffen die de onderarmen moeten bedekken, genoemd naar dominee Jean de Labadie, de felste tegenstander van blote vrouwenarmen. In Parijs waren ze van zeemleer of zijde, in Zeeland van wit of zwart gebreide katoen.[2]


  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  2.   Weblink bron
    Christine Stam-van Gent
    “Sits, grein en bombazijn” (1 januari 1970), Reformatorisch Dagblad