naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
jobben
job


  • job·ben
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jobben
jobde
gejobd
zwak -d volledig

jobben

  1. onovergankelijk extra inkomen verwerven met werk zonder dienstverband
    • De combinatie van stage lopen, een thesis schrijven, wat jobben in het weekend én mijn sociaal leven onderhouden, zorgen voor een volgepropt schema. [1]
36 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]


  • job·ben
Naar frequentie 395

jobben, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van jobb


  • job·ben

jobben, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van jobb