bijverdienen
- bij·ver·die·nen
- samenstelling van bij en verdienen
bijverdienen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bijverdienen |
verdiende bij |
bijverdiend |
zwak -d | volledig |
- extra geld verdienen boven het normale inkomen
- Door de verkoop van erwtensoep kon de ijsvereniging nog een aardig centje bijverdienen.
- Ander voorbeeld: fractievoorzitter Diederik Samsom (PvdA) die met zijn collega Alexander Pechtold van oppositiepartij D66 voorstelt om mensen met een bijstandsuitkering meer te laten bijverdienen. De PvdA is met 38 van dit type initiatieven kampioen coalitieknutselen.[2]
- ▸ Ik werd ontvangen door een jonge dominee, dat wil zeggen jong voor een dominee, maar hij was in ieder geval compleet anders dan onze godsdienstleraren, die oude dominees waren die bijverdienden door middelbare scholieren te waarschuwen tegen zonde en ons te verhoren over de stellingen van Maarten Luther.[3]
- Het woord bijverdienen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijverdienen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Frank Vermeulen 2 december 2016
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be