Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • job·stu·dent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jobstudent jobstudenten
verkleinwoord jobstudentje jobstudentjes

Zelfstandig naamwoord

de jobstudentm

  1. iemand die hoger onderwijs volgt maar ook kleine baantjes heeft om geld te verdienen
    • Ik heb het jaar dan opnieuw gedaan maar ik ben toen al als jobstudent komen werken op de Volksgazet. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen