jasmijn
Niet te verwarren met: Jasmijn |
- jas·mijn
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jasmijn | jasmijnen |
verkleinwoord | jasmijntje | jasmijntjes |
- (plantkunde) een stuikgewas uit het geslacht Jasminum, met name Jasminum officinale, behorende tot de olijffamilie (Oleaceae)
1. een stuikgewas uit het geslacht Jasminum, met name Jasminum officinale, behorende tot de olijffamilie (Oleaceae)
- Het woord jasmijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jasmijn" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jasmijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be