japperen
- jap·pe·ren
- aangetroffen vanaf 1941 (zie vindplaats hieronder), een verband met Nedersaksisch japperen "gapen", Frans japper "keffen, blaffen" of Deens jappe "afraffelen, eruitflappen" is denkbaar, maar niet aangetoond
Tijdens de Europese kampioenschappen schaatsen allround 2011 in Collalbo is "japperen", opgevat als "keihard door de bocht jagen", zelfs het woord van de dag geweest, dankzij een uitspraak in de media van de Nederlandse schaatser J. Blokhuijsen , die naar eigen zeggen zelfs "japperbenen" had. [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
japperen |
japperde |
gejapperd |
zwak -d | volledig |
japperen
- overgankelijk door gerichte inspanning snel verplaatsen
- ▸ Be Quick speelde ondermaats en miste zelfvertrouwen (of iets dergelijks) aan de bal. Dan is er daar gelukkig nog altijd ene Durk Noordwijk, die een afgeslagen corner het net in japperde.[2]
- ▸ 'ik japper, wij japperen, jan blokhuijsen heeft volgens zijn vader vandaag gejapperd. huisgehouden op #ekcollalbo. nr 1.'[3]
- ▸ 'Voorraad? Logischer is om ieder vaccin dat het land binnenkomt zo snel mogelijk ergens in een bovenarm te japperen.'[4]
- ▸ ⧖ In ieder pakket zit twee pond bruine bonen, twee pond capucijners, een Gelders worstje, twee pond doorregen spek, twee pond tarwemeel, een kop gort en een gedrukte spreuk: Bidt en Werk. „’n Tamelijk melig zaakje,” zegt vader schamper. „Als je dat door je keel gejapperd hebt, lopen de kippetjes je achterna..[5]
- Het woord 'japperen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron “WK-reserve Jongejan stopt met schaatsen” (21 februari 2012) op ad.nl
- ↑ Weblink bron Jelle Douema“Zatuno - Grootegast” (19 november 2018) op bequick1887
- ↑ Weblink bron John Volkers“ongetitelde tweet” (07 januari 2011), Twitter Web Client
- ↑ Weblink bron Herman Sandman“Voorraad? Logischer is om ieder vaccin dat het land binnenkomt zo snel mogelijk ergens in een bovenarm te japperen” (26 maart 2021), NCD Mediagroep
- ↑ Weblink bron “Koen” (1941), p. 227
japperen
- ↑ Weblink bron F. Woeste“Wörterbuch der westfälischen Mundart” (1882), Diedr. Soltau's Verlag, Norden, p. 143