Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·wis·sel·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inwisselbaar inwisselbaarder inwisselbaarst
verbogen inwisselbare inwisselbaardere inwisselbaarste
partitief inwisselbaars inwisselbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

inwisselbaar

  1. als je iets kunt wisselen voor iets anders
    • In plaats van het biljet direct helemaal in de ban te doen, is de bedoeling nu dat door slijtage de biljetten langzaam zullen verdwijnen. De briefjes blijven voor een onbeperkte tijd inwisselbaar bij de centrale bank. [1] 
     Bij het poppenhuistrappetje voor de brug dat voerde naar de smalle kade langs de Rio de la Cazziola e de Ca' Rizzi hing een groot geel bord aan de muur dat aangaf dat zowel Piazza San Marco als de Rialtobrug te vinden waren in de richting die ik was ingeslagen, en tevens in de richting waar ik vandaan kwam. Ik was in een magisch oord beland, waar herkomst en bestemming inwisselbare begrippen waren geworden. Dit stemde mij bijzonder vrolijk.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Philippus Zandstra NRC 4 mei 2016
  2. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 24