• in·va·li·di·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord invaliditeit invaliditeiten
verkleinwoord

de invaliditeitv [2]

  1. (medisch) een blijvend lichamelijk of geestelijk gebrek hebben
    • Het gaat om artimisinine tegen malaria en ivermectine tegen worminfectie. De middelen zijn op grote schaal ingezet in de strijd tegen parasitaire infecties. De grote bijdrage van deze middelen is niet alleen dat zij sterfte voorkwamen. Het voorkomen van ernstige invaliditeit (zoals rivierblindheid, veroorzaakt door een parasitaire worminfectie) heeft in ontwikkelingslanden ook een belangrijke belemmering voor economische ontwikkeling uit de weg geruimd.[3] 
  2. (bedrijf) arbeidsongeschikt zijn door een gebrek
    • Ter verdediging voeren de verzekeraars aan dat veel zwaargewonden nog onder behandeling zijn, waardoor hun dossier niet kan worden afgesloten. Zo wordt het smartegeld gebaseerd op het percentage van de blijvende invaliditeit van slachtoffers, dat pas na afloop van hun behandeling kan worden bepaald.[4]  
  3. (juridisch) ongeldigheid van een document
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Wiktionnaire
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Sander Voormolen 6 oktober 2015
  4. Volkskrant Leen Vervaeke 20 maart 2017,
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be