interregionaal
- in·ter·re·gi·o·naal
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | interregionaal | interregionaler | interregionaalst |
verbogen | interregionale | interregionalere | interregionaalste |
partitief | interregionaals | interregionalers | - |
interregionaal
- (verkeer) (communicatie) over de grenzen van een regio gaand
- de grenzen van een regio overstijgend
- Iets meer dan twintig jaar geleden presenteerde de Commissie Van Traa haar rapport over de IRT affaire. Het interregionaal rechercheteam Noordholland/Utrecht gebruikte destijds nieuwe opsporingmethoden om de toen net ontdekte georganiseerde criminaliteit aan te pakken. Die methoden, ze waren geheim, raakten betwist en leidden tot ruzie tussen politieteams en politiechefs. Nordholt en Wiarda (foto), de hoofdcommissarissen van Amsterdam en Utrecht rolden vechtend over straat.[1]
- Kankerpatiënten met een goede opleiding en een bovengemiddeld inkomen krijgen in Nederland intesievere zorg en overleven langer. Dat concludeert epidemioloog Mieke Aarts van het Interregionaal Kankercentrum Zuid in Eindhoven. Aarts promoveert vandaag in Rotterdam op dit onderzoek. [2]
2. de grenzen van een regio overstijgend
- Het woord interregionaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.